Jonas VB

Ridder Jonas

Ik ben opgegroeid in een nederzetting in het hoge noorden.

Het leven was niet altijd gemakkelijk in onze clan.
Ik kan me herinneren dat mijn vader samen met de andere krijgers elke zomer op plundertocht trokken en aan het eind van de zomer terug kwamen met hun scheepsladingen vol schatten.
Op een dag aan het einde van de zomer stond ik op de kliffen aan de branding op kijk op de terugkeer van mijn vader.
Maar ze kwamen maar niet terug.

Ik was nog jong, te jong om een zwaard te kunnen dragen.
Ik ging elke dag gaan kijken op de kliffen, tot de winter er aan kwam.
De andere mannen van de clan zeiden me dat mijn vader en de rest hoogstwaarschijnlijk niet meer zullen terugkeren en dat ze ook niet weten wat er gebeurd is.

Harald, een vriend van mijn vader, had het vaderschap overgenomen en me het zwaard leren gebruiken van zodra ik er klaar voor was.
De volgende generatie krijgers heeft de taak van hun vaders over genomen en vertrokken elke zomer op plundertocht.

Behalve ik, ik was er nog niet klaar voor.
Harald had ook twee eigen zoons en ik werd een beetje naar de achtergrond geschoven.
De krijgers hadden besloten om mij in de nederzetting achter te laten bij de vrouwen en als ik beter kon vechten mocht ik de volgende zomer mee.

Aan het eind van de zomer kwam de vloot terug met goud, eten en met nieuws.
Ze hadden gehoord van een groep Noormannen die zich hadden gesetteld aan de kust van Frankrijk.
Er was ook slecht nieuws: het dorp dat ze hadden aangevallen heeft zwaar teruggevochten en er zijn mannen gesneuveld.
Vooral de meer onervaren krijgers.

Ik begreep ook waarom ik niet mee mocht: de Goden hebben mij gespaard door me niet mee te laten gaan op plundertocht.
De twee zoons van Harald waren bij de gesneuvelden en worden nu herinnerd op een runensteen.
Ik toonde Harald mijn medeleven en hij zei dat ik nu zijn enige’ zoon’ was die overbleef en dat hij de tijd dat hij niet naar me heeft omgekeken ging goedmaken.

Hij heeft me leren vechten en me klaargemaakt om aan zijn zijde mee te gaan op plundertocht. Die zomer nam ik afscheid van mijn moeder en de rest van de clan.
Er werd een rund geofferd voor een veilige terugkeer en de zeilen werden gehesen.
Njörd, de zeegod, was gunstig die dag en we hadden gunstige winden in de zeilen.

Voor we effectief gingen plunderen gingen we eerst eens kijken naar de Noormannen die zich gesetteld hadden aan de Franse kust.
Toen we de Franse kust naderden kwamen er drie drakkars (drakenschepen) op ons af.
We riepen in onze eigen taal dat we in vrede kwamen en de mannen in de andere boten antwoorden in dezelfde taal.
De drie drakkars begeleidden ons naar de aanmeerplaats.
We meerden aan en werden verwelkomd in de nederzetting met mede en voedsel.

We herkenden enkele mannen van vroeger en hadden door dat deze groep de groep was die die ene zomer niet was teruggekeerd.
Ik had gehoopt dat mijn vader hier ook zou zijn maar ik kwam helaas te weten dat hij gesneuveld was tijdens een poging om een grote franse nederzetting over te nemen.
Ze vertelden ons ook dat de Franse vorst hun dit stuk land had aangeboden als ze gingen stoppen met plunderen, zich zouden laten dopen, de franse kust zouden beschermen tegen invallers en trouw zouden zweren aan de franse vorst.
Ze hebben dit aanbod geaccepteerd en noemden zich sindsdien de Normandiërs, naar het land dat ze hadden gekregen.
We hebben daar een week gezeten en bijgepraat over de voorbije jaren maar ik wou verder om te plunderen en terug te keren naar de clan.
De rest wou blijven en ik was eigenlijk de enige die terugwou.

Er werd dan een Thing (dit is een soort van vergadering of rechtszaak) gehouden om te beslissen wat er zou gebeuren.
De meerderheid wou blijven dus dat stond al vast.
Ik vroeg of ik een boot kreeg om naar huis te kunnen gaan maar in het Thing werd beslist dat ik geen boot kreeg.

Ik besloot dan om te voet naar huis te gaan.
De beste vriend van mijn vader, Rollo, heeft me apart genomen om met me te spreken.
Hij begreep mijn gevoelens om naar huis te gaan en zei me dat mijn vader een goed man was en dat ik op hem leek.
Hij wou ook naar huis maar had dan toch besloten om te blijven.
Ik legde hem uit dat ik me hier niet thuis voelde, mijn oude clanleden waren christenen geworden en ik was(ben) een heidene en zou mijn Goden nooit veraden, ik zou nog liever doodgaan dan me te laten dopen.
Mijn beslissing stond vast, ik zou naar huis gaan, en Rollo wist dat. Hij heeft me zijn druppelschild gegeven zodat het me bescherming kon bieden op mijn lange reis naar huis.

De volgende ochtend vertrok ik noordwaarts.
Veel maakte ik eerst niet mee, het enige dat tegenzat was mijn voorraad eten en drinken. Aangezien ik geen paard of ezel had kon ik niet veel meenemen.

Ik geraakte moe en uitgeput.
Toen zag ik enkele tenten staan in de verte en ik rook eten.
Heel voorzichtig naderde ik de tenten en ik zag een groep mensen van verschillende afkomst. Ik werd opgemerkt en ze vroegen wie ik was.
Ik stelde mezelf voor en zei waar ik vandaan kwam.

De groep stelde zich ook voor en ze noemen zich: de Ridders van Pendragon.
Ze stelden voor om met hun mee rond de wereld te trekken.
Ze konden altijd nieuwe mensen gebruiken, hoe meer zielen hoe meer vreugd.
Ze maakten ook geen problemen van afkomst of religie, ik mocht volledig mezelf blijven.

Ik vroeg voor tijd om na te denken.
Ik was altijd wel avontuurlijk aangelegd en ik wou wel meer van de wereld zien.
Ook voelde ik me meteen volledig thuis in de groep.
En ik had geen eten en drinken meer…

Ik besloot om mee te gaan.
Misschien zouden we wel ooit naar mijn thuis gaan.

Er was in de groep ook een smid actief, hij heeft me onder zijn hoede genomen en benoemde me tot leerling-smid.
De krijgers van de groep leidden me verder op in de krijgskunst.
Ook de valkenier van de groep zou me in de toekomst opleiden tot hulpvalkenier.

Ik heb zeer veel respect voor deze mensen die me dit allemaal leren.
Uit respect en eer bood ik hen dus mijn zwaard en schild aan.
Ze gaven me bovendien een tweede thuis.