Mijn schoonbroer werd vermoord door Ulrik de Wrede, hoofd van een rivaliserende stam, dit terwijl mijn vader op veroveringstocht was met zijn krijgers.
Toen ik hem aangeklaagde bij het Al Thing, bleek Ulrik informatie te hebben onderschept, dat mijn pa zijn schip in een storm was vergaan.
Hierdoor durfden onze meeste bondgenoten zich niet voor ons uit te spreken, zij die wel lef genoeg hadden, werden omgekocht of bedreigd.
Tijdens het Al Thing kwamen zijn ware motieven aan het licht, de hand van mijn zuster.
Toen ik dit hoorde stormde ik, met het zwaard in de hand, op hem af om hem te vermoorden
Dit mislukte echter omdat Ulrich een omstaander voor zich trok. Bijgevolg had ik een onschuldige geraakt die aan zijn verwonding overleed.
Later werd door de Al Thing beslist dat ik voor onbeperkte tijd verbannen werd.
Op mijn zwerftocht ben ik uiteindelijk een rivier afgevaren diep in de lage landen.
Daar zag ik een bende vrolijke mensen bij wie een avondje vertier aanlokkelijk leek.
Met mijn laatste kruik bier in de hand ben ik op hen toegestapt en werd uitgenodigd om erbij te komen.
Deze bende bleek de Ridders van Pendragon te zijn.
Na het aanhoren van mijn verhaal boden ze aan me bij hen aan te sluiten. Eerst begreep ik hen niet goed, zij spreken een ingewikkeld dialect waar ik nog niet alle woorden van begrijp.
Ik hoop nog steeds op nieuws van mijn vaderland om te weten hoe het met mijn familie en stam vergaat.